As the Millennium Development Goals (MDGs) approach their target date of 2015, the international community has begun developing post-2015 goals; the Sustainable Development Goals (SDGs). A number of concurrent work streams were established, including the High-Level Panel of Eminent Persons on the Post-2015 Development Agenda (HLP). It was emphasised throughout the resulting report of the HLP and at the launch event on May 30, 2013 that various global public consultations shaped that report and will continue to shape the SDGs development process. In a post on Global Public Participation in the Formulation of the Sustainable Development Goals, published at Opinio Juris, we assessed whether there is a meaningful opportunity for global public participation in the formulation of the SDGs. Are citizens, individually or organized, provided with an opportunity to influence the development, implementation and/or evaluation of the SDGs?
Category Archives: on International Law
Sustainable Development Goals Stakeholder Input Survey (updated 6 June 2013)
Dear readers of the Invisible College Blog,
If you have been following the Post-2015 Development Agenda you will have noticed the United Nations’ repeated references to open and expansive consultations that are ‘shaping’ the agenda. However we would also like to hear what stakeholders think of the public participation options. Therefore if you have been involved in any of the consultations, whether it’s national, regional, High Level Panel or Open Working Group related consultations we would appreciate if you could spend a few minutes completing our short survey. We would also love to hear from anyone who decided not to engage in the consultations. Thank you for your assistance, and we look forward to the results!
Arron Honniball & Otto Spijkers.
Click on the link to participate in the Sustainable Development Goals Stakeholder Input Survey. Many thanks!
Call for AJIL Agora Submissions: Transnational Human Rights Litigation After Kiobel
The American Journal of International Law is calling for short submissions (maximum 3000 words, including footnotes) for a forthcoming agora on “Transnational Human Rights Litigation After Kiobel.” Contributions must not have been previously published in whole or in substantial part (on the web or elsewhere). Some of the chosen contributions will be published in the October 2013 issue of the Journal. Other selected contributions may be published electronically in a special ASIL online publication. All contributions must be submitted no later than June 15 in order to be considered. Contributions on U.S. law issues, and on comparative and non-U.S. dimensions, are welcome. The editors aim to publish a set of distinctive contributions, rather than many making similar points. All selections for publication in AJIL or in the ASIL online publication will be peer reviewed by a committee of the AJIL editorial board consisting of Carlos Vázquez (chair), Curtis Bradley, and Ingrid Wuerth, in consultation with Co-Editors in Chief José Alvarez and Benedict Kingsbury. Decisions on publication (including requests for revisions) will be made on a rolling basis, but in any case no later than June 30. Submit contributions to ajil@asil.org with “Kiobel Agora” in the subject line.
Arab Spring in Tunisia
On the 21st of April 2013, the documentary Rouge Parole, by Elyes Baccar, was shown in the Filmhuis of The Hague. The screening was part of the Movies that Matter On Tour Series, organized by Amnesty International The Hague. As is common practice in the series, the screening was followed by a debate between an invited speaker and the audience. This time, the invited speaker was Tarek Hannoudi, a young entrepreneur who came to the Netherlands at the age of 11. He closely follows political and social developments in his native country Tunisia and the Middle East. After the screening, Tarek shared his view on the Arabic Spring and answered questions from the audience. His introductory words were particularly forceful, and this is why I would like to share them with the readers of this blog. The speech is in Dutch:
Zoals de film Rouge Parole, een documentaire over de Tunesische revolutie, heeft laten zien, is een revolutie vooral chaos. Het mooie van zo’n chaos is dat je opeens verplicht bent om een kant te kiezen. Aan de ene kant is er een eensgezind volk dat van een dictator af wil, tegenover een eensgezind overheidsapparaat dat voor een dictator wil vechten. Het contrast is groot. Het volk neemt hier een levensgroot risico door de straat op te gaan, ze lijken er alles voor over te hebben om van de dictator af te komen. De agenten daarentegen nemen het risico om mensen te moeten doden, ze lijken er alles aan te doen om de dictator aan de macht te houden.
In een politiestaat waar de agenten al jaren het gezicht van de dictatuur waren, wordt duidelijk dat het leven van deze agenten samenhangt met het leven van de dictatuur. Nu, na de revolutie, het volk heeft gewonnen en de dictator is gevlucht, zijn agenten het nationale pispaaltje geworden. Ik kom later terug op de huidige situatie in Tunesië.
Als vrienden of collega’s mij vertelden dat zij ooit wel eens Tunesië hadden bezocht, volgde vaak eerst een klaagzang over de irritante dwingerige verkopers, vervolgd door complimenten over de verwestering van het islamitische land. Er wordt immers gewoon alcohol geschonken. Het straatbeeld wordt niet bepaald door baardmannen of hoofddoeken. Dat wordt door Nederlanders kennelijk geassocieerd met positiviteit en vrijheid…..
Wat vroeger tevens opviel, was dat er werkelijk overal op straat posters van Ben Ali hingen. Dat de televisie-uitzendingen aan elkaar hingen van censuur en dat er in iedere Tv-uitzending complimenten gemaakt werden aan het adres van de president. Hij had weer eens wat goeds gedaan. Allemaal pijlen die erop wezen dat we te maken hadden met een dictatuur. Echter, niet een regime dat baarden en hoofddoeken verplicht stelde, maar een dictatuur die dat juist verbood. Je kunt het een omgekeerde Taliban noemen. Echter, voor de buitenwereld wat lastiger te traceren.
Niet alleen de klederdracht werd door de dictatuur bepaald, geloven mocht eigenlijk niet en de vrijheid om te zeggen wat je denkt ontbrak volkomen. Bij Nederlanders lijkt die vrijheid al vanzelfsprekend, Nederlanders staan bekend om hun talent om te klagen. Het überhaupt kritisch mogen zijn.
Wij niet. We klaagden eigenlijk nooit. De evolutie bracht ons een overlevingsmechanisme dat inhield dat je mond houden meer overlevingskansen bood dan klagen. We gingen ons focussen op andere dingen. Op voetbal bijvoorbeeld. Bijna alle jongeren in Tunesië waren – of zijn – gokverslaafd, zonder het zelf te beseffen. Ze gokten op voetbalwedstrijden in de hoop hiermee hun leven te kunnen verbeteren. Ze geloofden in die 0,00001% kans om de lotto te gaan winnen. Wanneer men de hoop vestigt op de winkans in een loterij en daarbij iedere week het verdriet (van onderdrukking, werkloosheid en gebrek aan perspectief) wegdrinkt, dan gaat en komt het op een gegeven moment echt niet meer goed met je. Anderen gokken op iets anders, een beter leven in het Westen. Zij gokken op het slagen van een levensgevaarlijke boottocht richting Italië. Maar is er een keuze zonder toekomstperspectief? Zuipen en gokken is niet strafbaar. Klagen wel.
Er was geen ruimte voor de mening van de burger. Het deed er niet toe. Men deed maar braaf mee met de rest van de kudde. Uit angst hebben we maar ook elke keer braaf gestemd, dat moest. We moesten laten zien dat we een democratische land waren, mét verkiezingen… Maar we waren vooral onderdrukt stemvee. De uitslag was telkens 99,9% stemmen op Ben Ali en dat elke keer weer. Maar het is natuurlijk heel eenvoudig winnen, als je de enige kandidaat bent en andere kandidaten niet toestaat.
Zo’n beetje alles wat een echte bedreiging kan vormen voor het dictatorschap van Ben Ali was verboden. De meeste Tunesiërs hadden de hoop opgegeven dat we ooit een vrij land zouden hebben.
23 jaar hebben we de onderdrukking van Ben Ali getolereerd. De 31 jaar daarvoor hadden we de onderdrukking ook al getolereerd, toen hadden we ook een dictator genaamd Bourguiba. Daarvoor waren we gekoloniseerd door de Fransen. Eigenlijk kan ik niet eens terugvinden wanneer we voor het laatst écht een land waren met vrijheid van meningsuiting. Het is nieuw terrein dat we nog moeten ontdekken.
17 December 2010. Een straatverkoper stak zich zelf in brand. Hij was het zat… en kennelijk met hem vele anderen. Iedereen ging de straat op. Dégage Dégage voor de dictator en het onrecht. De mensen gingen elke dag de straat op en bezetten de pleinen. Overal in het land was er opstand. De kogels vlogen rond en elke dag vielen er doden, maar wanneer mensen vrijheid willen… is er niets maar ook niets wat hen kan stoppen. De 23 jaar aan onderdrukking, maar ook het economisch onrecht heeft een grens bereikt waarbij men dus liever zichzelf in brand steekt dan blijft leven.
Na een belabberde speech van Ben Ali op 13 januari 2011, waarin hij meerdere malen aangaf dat hij het volk had begrepen, beloofde hij meer vrijheid. Hij beloofde ook om de prijs van suiker en melk te verlagen. De reden voor de revolutie is tenslotte een mengeling van ontevredenheid over de politieke vrijheid, maar ook het sociaal economisch onrecht.
Die speech heeft niet gewerkt. Dat heeft Ben Ali dit keer ook kennelijk begrepen. De volgende dag (14 januari 2011) sloeg hij op de vlucht. Tot de dag van vandaag hopen we dat hij terugkeert. Om voor de rechter te verschijnen.
Nadat wij een aantal interim regeringen hebben gehad, hadden we eindelijk verkiezingen…. er deden bijna 100 partijen mee! Nieuwe namen (en bijna allemaal met het woordje “democratisch” erin verwerkt), vele logo’s, slogans, nieuwe gezichten. Die partijen beloofden van alles. Vrijheid, werk, alles zou goed komen. Een jaar na de revolutie zouden we, volgens hen, rijker zijn dan het Westen. De werklozen zouden een uitkering krijgen, noem maar op.
100 partijen om uit te kiezen. Fatima en Ali raakten de kluts kwijt en wisten het niet meer. Dan maar massaal stemmen op de geloofspartij Ennahda. Dat is een bekende naam voor een partij die gedurende de dictatuur verboden was. In Tunesië zeggen we altijd “Het bekende is beter dan het onbekende”. Ennahda was verboden, dus het tegenovergestelde van de dictatuur, dus een geschikte partij, was de gedeelde redenatie. Ennahda heeft later de verkiezingen gewonnen.
Ennahda heeft een grote fout gemaakt door op de ministerposten, vooral ex-politiek gevangen te plaatsen. In plaats van deskundigheid was het criterium voor zo’n post, het aantal jaren dat men tijdens de onderdrukking in de gevangenis doorgebracht had. Ik denk dat kundigheid veel belangrijker is dan emotie, om de opbouw van een land te realiseren. De bevolking verwachtte veel op de volgende gebieden: economie, veiligheid en vrijheid.
Economie
Tunesië heeft niet veel grondstoffen of industrieën. We hebben toerisme en landbouw. We hebben veel hoogopgeleiden, maar deze twee sectoren vereisen geen universitaire opgeleiden maar goedkope simpele arbeiders. Een economische uitdaging waar de overheid nog steeds geen oplossing voor weet. Bourguiba en Ben Ali maakten eerder deze fout al, beiden investeerden wel in onderwijs, maar nooit om de afgestudeerden op te vangen.
Nu, twee jaar na de verkiezingen, is de economische situatie alleen maar erger geworden. Toerisme kreeg een klap, die sector bloeit eenmaal niet van een revolutie. Na een revolutie is er een periode van onrust en dan haken de toeristen af.
De regering heeft uit wanhoop iets overgenomen wat we in Nederland ook hadden: Melkert banen. Bijna 1 op de 10 Tunesiërs kreeg zo’n baan. Voor een heel laag salaris werkte men dan voor de gemeente. Men maakte straten schoon of verzorgde parken. Hoe goed zo’n initiatief ook lijkt, hier bouw je als land geen toekomst mee op. Voor de groep hoogopgeleiden wordt niets gedaan. Met straatvegen bouw je als arts of jurist geen cv op, werk je niet aan je toekomst. Stil staan is achteruit gaan. De ontevredenheid onder deze groep is daarom nu ook groot. De overheid is helaas nog steeds visieloos op dit gebied.
De Ennahda partij is op zich geen slechte partij, maar om het land op te bouwen is meer inhoud nodig. Zo heeft de partij eigenlijk geen economische agenda. Als partij vond men dat geloof prominent aanwezig moest zijn binnen de staat. Over economische vraagstukken hebben ze voor alsnog nooit nagedacht.
Vrijheid
Ja, we hebben nu veel meer vrijheid. Voor de revolutie had ik dit stuk niet mogen schrijven van mijn ouders. Had ik geen lezing mogen geven voor Amnesty International. Dan had de ambassade zonder twijfel mijn naam genoteerd en alles wat ik gezegd had. Bij het eerste bezoek aan Tunesië had ik de veiligheidsdienst dan mogen uitleggen hoe het in elkaar zit. Met alle gevolgen van dien.
We zijn blij met de vrijheid en iedereen maakt er gebruik van. Vroeger moest ik uitkijken met wie ik het over politiek had. In het dorpje waar ik ben geboren (Jerissa), was er een van de zes koffiehuizen waar voornamelijk hogeropgeleiden kwamen. In dat koffiehuis waren er twee beruchte tafels bemand. Aan die tafels werd er over politiek gesproken. Aan de ene tafel zaten de linkse socialisten en aan de andere tafel de gelovigen. Volgens de gelovigen waren de linkse socialisten een stel afvalligen die god niet vrezen. Volgens de socialisten waren de gelovigen een stel ouderwetse barbaren. De ene groep droomde van een grote Arabisch Staat, de andere groep van een Islamitisch Kalifaat.
Tot op de dag van vandaag strijden deze twee groepen met elkaar. Je vraagt je af of zij elkaar wel de vrijheid zullen gunnen als een van de twee groepen aan de macht zou komen.
Nu zijn de gematigde moslims aan de macht in Tunesië. De socialisten groeien erg hard de laatste tijd. Dezelfde haat (aan die twee tafels in dat ene koffiehuis in mijn dorpje) zie je nu op nationaal niveau.
Ik heb het tot nu toe gehad over twee machtsblokken in Tunesië. De gematigde moslims vertegenwoordigd met Ennahda en de socialisten verzameld in een partij genaamd “Het volksfront”. Bij mijn omschrijving van het derde machtsblok, die zichzelf beschouwt als liberaal, zie ik eerder een verzameling van oude gezichten uit de tijd van Ben Ali en Bourguiba. Deze partij heet Nidaa Tounes. De lijsttrekker hiervan is Essebsi. Hij was in de jaren zestig de minister van binnenlandse zaken en geeft toe dat hij verkiezingen heeft vervalst voor Bouguiba. Iemand die een verkiezing heeft vervalst, wil nu staatshoofd worden….
De gevaren vanuit het buitenland
In 2006 waren er verkiezingen in Palestina. De Arabische landen en het Westen vonden dat Hamas mee moest doen, want dat was goed voor de democratie in het land. Hamas verraste iedereen en had de verkiezingen met een grote meerderheid gewonnen. Voor velen een onaangename verrassing. Veel landen hebben toen hun conclusie getrokken: Democratie in de Arabische wereld kun je maar beter niet meer aan het toeval overlaten. Je kunt beter verkeerde presidenten (dictators) of landen steunen als land, om een vinger in de pap te houden, ten goede aan eigen belang. Deze rol met verkeerde intenties spelen momenteel vooral landen uit het Midden-Oosten nu richting Tunesië. Directe of indirecte politieke inmenging van landen van buitenaf, zorgen voor een oneerlijk democratisch speelveld en leveren zelfs een gevaar op voor de interne democratie van een land.
Conclusie
We hebben heel veel uitdagingen in Tunesië. We hebben momenteel een complex politiek klimaat. We hebben zelfs onlangs een liquidatie van een politicus meegemaakt. Dat valt natuurlijk zeer te betreuren. Maar we moeten moed houden. We hebben nu een conceptversie van de nieuwe grondwet, die qua tekst niet eens zo slecht is. (Al hadden we in het verleden ook vaak grondrechtelijke teksten.) Het gaat natuurlijk om de uitvoering en handhaving van grondrechten. Hoe complex de situatie ook is, denk ik dat we op de goede weg zijn. We moeten nog wennen aan democratie. Maar het is heel mooi om te zien dat we vrij zijn, en iedereen eindelijk politiek ademt in Tunesië.
Call for Applications: Seminar: United States Modern Constitutional War Powers (NYC, USA)
The Institute for Constitutional History is pleased to announce another
Robert H. Smith seminar for advanced graduate students and junior faculty!
*Modern Constitutional War Powers*
Program Content:
The six-week seminar concerns the evolution of the distribution of war
powers from the beginning of the Twentieth Century to the present day. The
Founders endeavored to create a federal system in which a separation and
blending of powers would make the legislature the preeminent source of
military authority and thus prevent the executive from unilaterally
entangling the nation in costly belligerent adventures. Conventional
wisdom has it that practical developments over the past 100 years—most
significantly, the creation of a powerful standing army and intelligence
establishment, the development of nuclear weapons, and the emergence of a
much more robust role for the United States as a superpower responsible for
the defense of Europe and other allies in a post-nuclear age—have rendered
the original constitutional design obsolete, such that Congress and the
courts have largely ceded war-making authority to an all-powerful,
virtually unchecked President. In this interdisciplinary course, using
conventional legal materials as well as recent historical and political
science accounts of the distribution of war powers, we will examine whether
and to what extent this conventional account is accurate, and will more
broadly discuss whether the current balance of powers ensures sufficient
checks on misguided adventurism and abuse of individual liberties. Continue reading
The ECtHR Clarifies Article 5 (1) (c)
In the recent case of Ostendorf v. Germany, the European Court of Human Rights squarely faced the question whether the police can arrest someone not because that someone has committed an offence, but because he or she is about to commit one. The Court was unanimous in holding that the police could, on strict conditions, do that. Somewhat curiously, however, the Court divided 5 to 2 on why it could to that. This apparently came against the background of extensive and principled argument by the parties. Continue reading
Venice Academy of Human Rights 2013
The Venice Academy of Human Rights will take place from 8 – 19 July 2013.
The theme of this year’s academy is ‘Obligations of States’
Online registration is open until 5 May 2013.
You can view the detailed programme here.
Faculty of the Venice Academy 2013
General Course
Jeremy Waldron
University Professor, New York University School of Law
Christian Reus-Smit
Professor of International Relations at the University of Queensland
Malcolm Shaw
Senior Fellow at the Lauterpacht Centre for International Law and Research Professor (formerly Sir Robert Jennings Chair) in International Law at the University of Leicester
Brigitte Stern
Professor of International Law at the University of Paris I, Panthéon-Sorbonne
Françoise Tulkens
former Judge and Vice-President of the European Court of Human Rights
Neil Walker
Regius Professor of Public Law and the Law of Nature and Nations at the School of Law, University of Edinburgh
Key Facts
Participants: Academics, practitioners and PhD/JSD students
Type of courses: Lectures, elective seminars and optional workshops
Number of hours: 24 hours of compulsory courses (plenum), min. 16 hours of elective and optional courses (smaller groups)
Location: Monastery of San Nicolò, Venice – Lido, Italy
Fees: 600 €
Venice Academy of Human Rights
The Venice Academy of Human Rights is an international programme of excellence for human rights education, research and debate. It forms part of the European Inter-University Centre for Human Rights and Democratisation (EIUC).
The Academy offers interdisciplinary thematic programmes open to academics, practitioners and doctoral students with an advanced knowledge of human rights.
A maximum of 60 participants will be selected.
Participants attend morning lectures, afternoon seminars and workshops and can exchange views, ideas and arguments with leading international scholars and experts. This includes the opportunity to present and discuss their own “work in progress” such as drafts of articles, chapters of doctoral theses or books and other projects.
At the end of the programme, participants receive a Certificate of Attendance issued by the Venice Academy of Human Rights.
How to introduce a new term to the jargon of international law: “world law” as example
In a recent Dutch article on world law, the term (“wereldrecht” in Dutch) was defined as “a collection of norms of public international law, based on global values, accepted and recognized by the international community as a whole, compliance with which is seen as a legal interest of the same community.”
So is this what the term “world law” means? There is lots of competition. Earlier examples where the same term was introduced give an entirely different meaning to it. For example, in a most interesting article, with the beautiful title “The Dawn of World Law” (“De dageraad van het wereldrecht”, see p. 486), published in 1899 (!!), we read that “the idea of ‘world law’ is most fully realized when all different local laws are replaced by one uniform law.” Interestingly, the article is referring to private international law, and the need to harmonize national private law, or come up with universally applicable rules of private international law, i.e. world law. It thus has little to do with the law governing relations between States, i.e. public international law.
A few years later (in 1911), Bridgman introduced the term “world law” as “the official declaration of the will of the world”, and he introduced a set of international treaties that together constituted this will of the world. His book was entitled The First Book of World Law: a Compilation of the International Conventions to Which the Principal Nations Are Signatory, with a Survey of Their Significance (Boston: Ginn & Company 1911). This title already explains his entire theory: world law is thus a compilation of the international conventions to which the principal States are signatory. Bridgman focused on the number of signatures, not on the substantive character of the norms of world law (e.g. their relationship with global values).
The most famous post-war elaboration of the concept of “world law” is undoubtedly the book by Grenville Clark and Louis Sohn, entitled World Peace through World Law. Clark and Sohn defined world law as “law that applies equally to all peoples and all individuals in the world.” They referred to the Charter of the United Nations.
Let’s refer to one last attempt to claim the same term. Angelika Emmerich-Fritsche published a book in 2007 of more than 1000 pages, entitled Vom Völkerrecht zum Weltrecht (from international law to world law). Emmerich-Fritsche defined world law as ‘Weltbürgerrecht’ (world citizen law). This concept referred to relationships between all individuals in this world, instead of relations between States. However, she did not use it as a term of private international law, but rather as the beginning of a new kind of international law, with a much less exclusive role for States.
World Law is a great term, which must find a place in the jargon of international legal studies. But who decides what it means?
Judge Peter Kooijmans
One of the greatest Dutch international lawyers that ever lived, a true successor of Hugo Grotius, Judge Peter Kooijmans, passed away on Wednesday, 13 February 2013. In 1996, Kooijmans was elected to the International Court of Justice (ICJ). He retired in 2006, after having served a full term of nine years. Before that he was Professor of Public International Law at Leiden University for decades. In fact, he started as early as in the 1960s, and wrote a handbook which is still in use today. Besides being an academic, he was also a politician, serving as Minister for Foreign Affairs in 1993 and 1994. He was also active for the United Nations, most importantly as UN Special Rapporteur on torture with the UN Commission on Human Rights. I had the pleasure of meeting him in person numerous times. The first time was when he attended a national workshop through which my PhD supervisors – Prof. Nico Schrijver and Dr. Koos van der Bruggen – and myself wanted to introduce our research topic, the role of the United Nations in the evolution of global values, to the Dutch academic community. I remember when he walked into the room, everybody was honored by his presence. He was a very tall man, and thus he had no difficulty standing out from any crowd! He will be greatly missed.
Unique case against Shell – the first Dutch foreign direct liability case
Guest post by Marie-José van der Heijden
Dutch court holds Nigerian subsidiary of Shell civilly liable for oil pollution in Nigeria
On 30 January 2013, the Dutch district court of The Hague has held a Nigerian subsidiary of Shell, Shell Petroleum Development Company of Nigeria (SPDC) Ltd., civilly liable for oil pollution near the community Ikot Ada Ido in Nigeria. Five cases against the multinational Shell were brought before the Dutch court by Milieudefensie (the Dutch branch of Friends of the Earth) and four Nigerian farmers. The Dutch court dismissed all the other four claims against Shell. Notably, the Shell parent companies are not held liable. However, in one case Shell must pay compensation to the Nigerian farmer and fisherman Mr. Akpan, who sustained damages because of the two oil leakages of the oil installation of the operator SPDC. The amount of the compensation will be fixed in a separate procedure. Parties may appeal the decisions.
(District Court of The Hague 30 January 2013, LJN BY9854, available at: http://www.rechtspraak.nl; see also BY9850 and BY9845.)
Several years ago, four Nigerians joined by Milieudefensie brought proceedings against four legal persons of Shell with headquarters in The Hague before the Dutch district court. They claimed that Shell is responsible for the oil pollution near their villages in Nigeria (para. 3). Four oil leakages caused the sustained environmental damage. However, the court held that the oil leakages were not caused by alleged negligent maintenance by Shell, but the leakages were caused by sabotage by third parties. As Nigerian law applied to the case – for the damages were sustained in Nigeria – civil liability of the Shell companies had to be decided according to Nigerian tort law. With regard to the oil leakages near the village of Goi in 2004 and near the village of Oruma in 2005 respectively, SPDC had taken sufficient measures to prevent sabotage to its underground oil pipes. In case of sabotage, the main Nigerian legal rule is that the operator is not liable for the damage (para. 4.40). In accordance with this rule, the Dutch court therefore dismissed the claims in these four cases against Oguru, Efanga, and Dooh.
On the other hand, with regard to the two oil leakages near the village of Ikot Ada Udo the court held that SPDC breached its duty of care under the tort of negligence. In that case, the sabotage by tampering of the wellhead could have been easily done by applying a wrench to the valves. In Nigerian law, the operator can however be held liable in case of sabotage in case the operator has taken insufficient measures to limit or mitigate the risk of sabotage of a specific oil pipe of the oil installation. According to the court the requirements to hold an operator liable in case of sabotage are found in the Nigerian precedent or legal authority of Shell Petroleum Development Company (Nigeria) Limited v Otoko (1990): ‘the operator must have foreseen the sabotage and should have taken measures to prevent it.’ (para. 4.41) In this case, the court held that both requirements of foreseeability and proximity were satisfied (para. 4.42-43). Access to the installation and the valves to open the pipe above ground was free and unprotected against saboteurs since 1959 or 1960. SPDC should have known that there is a high risk of sabotage of the installation above ground under these specific conditions (4.43). More and better precautionary measures should have been taken such as securing the wellhead as was done in 2010 only after the case had been brought to the Dutch court (para. 4.43-44). Consequently, the court finds that it is fair, just and reasonable to establish that the SPDC had a specific duty of care vis-à-vis the people surrounding the installation and in particular to the farmers and fishermen like Akpan, a duty that was breached (4.45). If the wellhead had been sufficiently secured, the oil leakages of 2006 en 2007 would not have occurred and hence Akpan would not have sustained damages. Thus, SPDC was held civilly liable on negligence (para. 4.45).
In a separate procedure, the amount of compensation to be paid to Mr. Akpan will be established.
In these five cases, the Nigerian claimants were joined by the NGO Milieudefensie. According to Dutch law, a foundation or association, such as Milieudefensie, can bring claims against Shell on the basis of Art. 3:305a Dutch Civil Code (BW), the representative group action (para. 4.11). According to the court, Milieudefensie could represent the environment interests in Nigeria before the Dutch court on this legal basis. As this provision is part of Dutch civil procedural law, the admissibility question was therefore not decided under Nigerian but under Dutch law. The court held that all the legal requirements to legally represent the Nigerian environmental interests were satisfied (paras. 4.12-13). In particular, the court took into account that the case consists of similar claims of many Nigerians. Thus, collective or mass litigation would be less burdensome, compared to individual litigation (para. 4.12). Yet, Nigerian law is the applicable law regarding the substantive law issues (paras. 4.8-9). Hence, the liability question regarding the NGO should be decided by applying Nigerian tort law. Under Nigerian tort law, the Shell companies did however not breach a duty of care vis-à-vis Milieudefensie. Thus, all claims of Milieudefensie were dismissed (para. 4.35).
These cases against Shell for oil pollution in Nigeria are often referred to as foreign direct liability cases, as multinational corporations are being held liable for environmental or human rights violations in the host States (in this case: Nigeria) before the courts of their home States (in this case: Netherlands, as jurisdiction in which Shell has its headquarters), in which the parent companies are incorporated or have their headquarters. This case is a unique case in the sense that it is the first time a multinational is being held accountable and liable for overseas’ violations before Dutch civil courts. However, as stated, only the Nigerian subsidiary is held liable, not the parent companies. Under Nigerian law and under many common law jurisdictions, the Dutch court held that the parent companies generally have no legal duty to prevent (overseas’) damage to third parties by their subsidiaries (paras. 4.24 and 4.26-4.32). Moreover, there were no facts or circumstances to deviate from this principle (paras. 4.24 and 4.33, referring to the English Chandler v. Cape PLC case).[1] In sum, the Dutch Shell Nigeria case is no doubt a landmark case, though it is no clear victory for the NGO and the Nigerian farmers, who principally aimed to hold the parent companies responsible for the damages. Whether the result would have been different if Dutch law applied remains one of the yet unanswered questions.
Marie-José van der Heijden is an assistant professor at the Molengraaff Institute for Private Law, Utrecht University.
[1] See for facts and circumstances that may deviate from the main principle, the British case: Chandler v. Cape PLC, referred to in para. 4.27-28 LJN BY9854.